[Officium] Feria Sexta in Passione et Morte Domini [Rule] Full text [Prelude] !Solemnis Actio liturgica celebranda est horis postmeridianis, et quidem circa horam tertiam; si vero ratio pastoralis id suadeat, inchoari potest inde a meridie, vel tardiori hora, non autem ultra horam nonam serotinam. Privata Actionis liturgicæ celebratio interdicitur. Hoc die sacra Communio fidelibus distribui potest unice inter solemnem Actionem liturgicam postmeridianam, exceptis iis, qui in periculo mortis sunt constituti. !1. Altare omnino nudum sit: sine cruce, sine candelabris, sine tobaleis. !2. Solemnis Actio liturgica postmeridiana huius feriæ, ubi deest copia clericorum et sacerdotum, peragitur a celebrante cum assistentia ministrantium, ut suis locis notabitur; ubi vero clerici adsint, maxime convenit, ut in choro Actioni liturgicas assistant. !3. Itaque, unusquisque suis choralibus vestimentis induitur; celebrans et diaconus, amictu, alba et cingulo induti, sumunt stolam nigram; subdiaconus accipit amictum, albam et cingulum. !4. Omnibus sic paratis, incipit processio per ecclesiam ad altare, sub silentio. !5. Clerici, ministri, seu ministrantes, et celebrans, cum ad altare pervenerint, eidem altari reverentiam faciunt; deinde, celebrans et ministri sacri, non vero ministrantes, in faciem procumbunt, reliqui vero adeunt scamna in choro, ibique manent, genibus flexis et profunde inclinati: omnesque in silentio aliquamdiu orant. !6. Signo dato, omnes se erigunt, sed genuflexi manent; solus celebrans, stans ante gradus altaris, dicit, manibus iunctis et in tono feriali, sequentem orationem: V. Heer, door het lijden van uw Christus, onze Heer, hebt Gij een einde gemaakt aan de dood, die door de eerste zonde erfelijk geworden was en van geslacht op geslacht bij de nakomelingen overging. Geef ons, aan Hem gelijkvormig te worden en door de aardse natuur heen, waarmee wij door onze geboorte bekleed zijn, de heiligende uitwerking van de hemelse genade te doen uitstralen. Door Christus onze Heer. R. Amen. _ _ !!I. Lectiones, Passio !7. Oratione completa, celebrans et ministri, seu ministrantes, ad sedilia pergunt. Interim ponitur legile nudum in medio presbyterii, et lector incipit primam lectionem, omnibus sedentibus et auscultantibus. Incipitur vero sine titulo, ac clauditur absque Deo gratias. !7 a. Deficiente lectore, ipse celebrans; stans in loco suo, legit lectionem. !Lectio prima !Osee 6:1-6 Dit zegt de Heer: In hun nood zullen zij haastig tot mij komen: komt, laten wij terugkeren tot de Heer. Want Hij heeft ons aangegrepen, maar Hij zal ons genezen; Hij heeft ons wel geslagen, maar Hij zal ons verzorgen. Over twee dagen zal Hij ons weer levend maken; op de derde dag zal Hij ons opwekken. Dan zullen wij weer leven voor zijn aangezicht; wij zullen kennen, ja er naar streven de Heer te kennen. Hij staat klaar om te komen als het morgenrood; en Hij zal tot ons komen als een welkome regen, als een voorjaarsregen op het land. Wat zal Ik met u doen, Ephraïm? wat zal Ik met u doen, Juda? Uw barmhartigheid is als een wolk in de morgen, als de dauw, die 's morgens optrekt. Daarom heb Ik hen geslagen door de profeten, heb Ik hen gedood door het woord van mijn mond; en het vonnis, dat u treft, treedt aan de dag als het licht. Want barmhartigheid wil Ik eerder dan offers, en erkenning van God liever dan brandoffers. _ !Sequitur responsorium, a schola cantandum, vel a clero assistente recitandum. !Responsorium V. Heer, ik heb uw uitspraak gehoord en ben vervuld van vrees. Ik heb uw werken aanschouwd en ben ontsteld. V. Tussen twee dieren zult Gij U openbaren; als de jaren gekomen zijn, zult Gij herkend worden; als de tijd daar is, zult Gij U openbaren. V. En dan, als mijn ziel ontsteld zal zijn, zult Gij zelfs in uw toorn aan barmhartigheid denken. V. God zal van de Libanon komen en de Heilige van de schaduwrijke, dichtbegroeide berg. V. Zijn Majesteit bedekt de hemelen en de aarde is vol van zijn lof. _ !8. Responsorio absoluto, omnes surgunt; celebrans, stans ad sedile, dicit Oremus, diaconus Flectamus genua, et omnes, flexis genibus, per aliquod temporis spatium in silentio orant; dicto a diacono Levate, omnes surgunt, et celebrans, manibus iunctis ac in tono feriali, dicit orationem. !8 a. Celebrans, manens in loco suo, dicit Oremus, Flectamus genua, et, brevi interposita precatione, flexis genibus et in silentio, dicit Levate; deinde surgit, et, manibus iunctis ac in tono feriali, dicit orationem. !Oratio V. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. God, van U heeft Judas de straf voor zijn misdaad en de moordenaar de beloning voor zijn belijdenis gekregen. Laat ons de uitwerking van uw barmhartigheid ondervinden, opdat Jezus Christus, onze Heer, zoals Hij in zijn lijden aan hen beiden loon gaf naar hun werken, zo ook in ons de oude dwaling doe verdwijnen en de genade verleent van zijn verrijzenis. $Qui tecum _ _ !9. Oratione expleta, sequitur altera lectio, a subdiacono dicenda ad legile, item sine titulo, et sine Deo gratias in fine. Celebrans ceterique omnes, sedentes, auscultant. !9a. Lectionem legat lector ad legile: secus vero ipse celebrans, stans in loco suo. !Lectio !Exodus 12:1-11 In die dagen sprak de Heer tot Mozes en Aäron in het land van Egypte: Deze maand moet voor u het begin der maanden zijn, de eerste onder de maanden van het jaar. Spreekt tot heel de menigte der kinderen van Israël en zegt hun: Op de tiende dag van deze maand moet ieder een lam nemen, per familie en per huisgezin. Indien echter het getal te klein is, om voldoende te zijn voor het eten van een lam, dan zal hij zijn buurman, die in het huis naast hem woont, er bij nemen tot het aantal personen, dat voldoende is om een lam te eten, bereikt is. Het moet een lam zijn zonder gebrek, van het mannelijk geslacht, één jaar oud; onder dezelfde bepalingen kunt gij echter ook een geitebokje nemen. Gij moet het bewaren tot de veertiende dag van de maand; en dan zal heel het volk van de Israëlieten het slachten tegen de avond. Dan zal men van zijn bloed nemen en het op beide deurstijlen strijken en op de bovendorpels van de huizen, waar het gegeten wordt. En men moet die nacht het vlees eten, gebraden boven het vuur, en daarbij ongedesemd brood met wilde sla. Gij moogt er niets van eten, wat rauw is of in water gekookt, maar alleen wat boven het vuur gebraden is; kop en poten en ingewanden moeten mee opgegeten worden. En niets mag er van overblijven tot de volgende morgen. Als er wat over is, moet gij het in het vuur verbranden. En gij moet het eten op de volgende wijze: gij moet uw lendenen omgord houden en schoeisel aan de voeten, de stok in de hand, en gij moet eten in haast; want het is het Pasen, dit is de voorbijgang des Heren. _ !Sequitur responsorium, a schola cantandum, vel a clero assistente recitandum. !Responsorium !Ps 139:2-10, 14 V. Verlos mij, Heer, van de boze mens. Bevrijd mij van de man, die onrecht bedrijft. V. Zij zinnen op boosheid in hun hart en al maar door verwekken zij strijd. V. Zij hebben hun tongen gescherpt als die der slang, en addergif bruist er onder hun lippen. V. Bewaar mij, Heer, voor de hand van de zondaar en bevrijd mij van hen, die onrecht bedrijven. V. Die trachten mij de voet te lichten; die trotsaards, in het geheim leggen zij mij hun strikken. V. Zij spannen voor mijn voeten hun netten uit tot val, en leggen mij een struikelblok langs de weg. V. Maar dan sprak ik tot de Heer: Mijn God zijt Gij, luister, Heer, naar de stem van mijn smeken. V. Heer, Heer, Gij zijt mijn krachtige hulp. Wees Gij de schutse van mijn hoofd op de dag van de strijd. V. Geef mij niet prijs aan de zondaar, tegen wil en dank. Zij spannen samen tegen mij. Verlaat mij niet, opdat zij zich niet beroemen. V. Mogen op het hoofd van die mij omsingelen, de boosheid van hun lippen neerkomen. V. Ja waarlijk, de rechtvaardigen zullen uw Naam verheerlijken, en de gerechtigen zullen wonen voor uw aanschijn. _ _ !!Passio !10. Absoluta altera lectione cum suo responsorio, ponuntur in latere Evangelii, in plano presbyterii, legilia nuda cum libris, et proceditur ad cantum vel lectionem historiæ Passionis Domini secundum Ioannem hoc modo: cantatur vel legitur a ministris, saltern in ordine diaconatus constitutis, qui, comitantibus duobus acolythis, vel ministrantibus, absque luminaribus et absque incenso, facta altari reverentia, ante celebrantem sistunt; media eos, profunde inclinatos, celebrans super voce dicit: S. Moge de Heer in uw hart zijn en op uw lippen. R. Amen. !10 a. Historiam Passionis Domini legit vel cantat celebrans, clara et distincta voce. Antequant incipiaty dicit, in medio presbyterii, profunde inclinatus, secreto: Dominus sit in corde meo et in labiis meis. Amen. Tune, fact a altari reverentia, vadit ad latus Evangelii, ibique, super nudum legile, incipit legere vel cantare historiam Passionis Domini. !Tunc, iterum facta altari reverentia, procedunt ad latus Evangelii, ibique, super nu dum legile, incipiunt cantare vel legere historiam Passionis Domini, omnibus auscultantibus. Lijdensverhaal van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes !Joannes 18:1-40; 19:1-42 In die tijd ging Jezus met zijn leerlingen de stad uit naar de overzijde van de Cedronbeek: daar was een tuin, waar Hij binnenging, samen met zijn leerlingen. Maar ook Judas, de verrader, kende die plaats, omdat Jezus daar dikwijls tezamen met zijn leerlingen geweest was. Daarom nam Judas de soldatentroep en knechten van de opperpriesters en van de pharizeeën en trok daarheen met lantaarns en fakkels en wapens. In het volle bewustzijn dan van al wat Hem zou overkomen, trad Jezus naar voren en sprak tot hen: + Wie zoekt gij? C. Zij antwoordden Hem: S. Jezus van Nazareth. C. Jezus zeide hun: + Dat ben Ik. C. Ook Judas, de verrader, stond bij hen. Toen Hij hun dan zeide: Dat ben Ik! weken zij achteruit en vielen op de grond. Dan vroeg Hij hun opnieuw: + Wie zoekt gij? C. En zij zeiden: S. Jezus van Nazareth. C. Jezus antwoordde: + Ik heb u al gezegd, dat Ik dat ben; als gij dus Mij zoekt, laat dezen hier dan vrij heengaan. C. Zo moest in vervulling gaan het woord, dat Hij gesproken had: Van hen, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan. Simon Petrus echter had een zwaard bij zich; hij trok het en trof de knecht van de hogepriester, en sloeg hem het rechteroor af. De naam van die knecht was Malchus. Maar Jezus sprak tot Petrus: + Steek uw zwaard in de schede; de kelk, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken? C. De soldatentroep dan en de hoofdman en de knechten van de Joden grepen Jezus en boeiden Hem. En zij brachten Hem eerst naar Annas; want deze was de schoonvader van Caiphas, die dat jaar hogepriester was. En het was Caiphas, die aan de Joden de raad gegeven had: Het beste is, dat één mens sterft voor het volk. Simon Petrus nu volgde Jezus en met hem een andere leerling. Deze leerling was bij de hogepriester bekend, en hij ging met Jezus het paleis van de hogepriester binnen. Maar Petrus was buiten aan de poort blijven staan. Daarom ging die andere leerling, die bij de hogepriester bekend was, weer naar buiten, sprak met de poortwachteres en bracht Petrus binnen. En de poortwachteres zeide tot Petrus: S. Zijt gij ook niet een van de leerlingen van die man? C. Hij antwoordde: S. Volstrekt niet. C. Omdat het koud was, hadden de knechten en de dienaren een vuur aangemaakt, en stonden zich te warmen; en ook Petrus stond bij hen en warmde zich. Intussen ondervroeg de hogepriester Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer. Jezus gaf hem ten antwoord: + Ik heb openlijk tot de wereld gesproken; Ik heb mijn onderricht altijd gegeven in synagogen of in de tempel, waar alle Joden bijeenkomen, en in het verborgen sprak Ik niets. Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraagt hen, die gehoord hebben, wat Ik tot hen sprak: die weten immers, wat Ik geleerd heb. C. Maar toen Hij dat gezegd had, gaf een van de aanwezige dienaren Jezus een kaakslag, met de woorden: S. Geeft Gij zo'n antwoord aan de hogepriester? C. Jezus antwoordde hem: + Als Ik verkeerd gesproken heb, dien dan een aanklacht in over dat verkeerde; maar als het goed is, waarom slaat gij mij dan? C. En Annas zond Hem geboeid naar Caiphas, de hogepriester. Intussen stond Simon Petrus zich te warmen. En men zeide hem: S. Zijt gij ook niet een van zijn leerlingen? C. Hij ontkende het en zeide: S. Volstrekt niet. C. Een van de dienaren van de hogepriester, een bloedverwant van degene, die Petrus het oor had afgeslagen, sprak tot hem: S. Heb ik u niet bij Hem gezien in de hof? C. Maar opnieuw ontkende Petrus; en aanstonds kraaide er een haan. Toen brachten zij Jezus van Caiphas naar het gerechtshof. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf echter traden zij het gerechtshof niet binnen, om niet verontreinigd te worden, maar het paaslam te kunnen eten. Daarom kwam Pilatus tot hen naar buiten en vroeg: S. Wat voor aanklacht hebt gij in te brengen tegen deze man? C. Zij gaven hem ten antwoord: S. Als Hij geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u overleveren. C. Toen zeide Pilatus: S. Neemt gij Hem dan zelf en oordeelt Hem volgens uw eigen Wet. C. De Joden gaven hem ten antwoord: S. Wij mogen niemand ter dood brengen. C. Zo moest het woord van Jezus in vervulling gaan, dat Hij gesproken had, om aan te geven, welke dood Hij sterven zou. Pilatus ging dan weer het gerechtshof binnen; hij liet Jezus roepen, en vroeg Hem: S. Zijt Gij de Koning van de Joden? C. Jezus antwoordde: + Stelt gij die vraag uit uzelf, of hebben anderen u dat van Mij gezegd? C. Pilatus hernam: S. Ben ik dan soms een Jood? Uw eigen volk en de opperpriesters hebben U aan mij uitgeleverd. Wat hebt Gij gedaan? C. Jezus gaf ten antwoord: + Mijn rijk is niet van deze wereld. Als mijn rijk van deze wereld was, zouden ongetwijfeld mijn dienaren er voor strijden, dat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd; maar mijn rijk is nu eenmaal niet van hier. C. Toen zeide Pilatus tot Hem: S. Dus Koning zijt Gij? C. Jezus antwoordde: + Ja, gij zegt het; Koning ben Ik. Daartoe ben Ik geboren, en daartoe juist in de wereld gekomen, om te getuigen voor de waarheid. Ieder, die uit de waarheid is, luistert naar mijn stem. C. Pilatus zeide Hem: S. Wat is waarheid? C. En met die uitroep ging hij weer naar buiten tot de Joden, en zeide hun: S. Ik kan geen enkele schuld in Hem ontdekken. Maar gij zijt nu eenmaal gewoon, dat ik u bij het Paasfeest iemand vrijlaat. Wilt gij dus, dat ik u de Koning der Joden vrijlaat? C. Maar allen schreeuwden weer: Hem niet, maar Barabbas! C. Barabbas nu was een rover. Daarop nam Pilatus Jezus, en liet Hem geselen. En de soldaten vlochten een kroon van doornen en zetten Hem die op het hoofd; en zij wierpen Hem een purperen mantel om. Dan traden zij, de een na de ander op Hem toe, en zeiden: S. Gegroet, Gij Koning van de Joden! C. En zij sloegen Hem daarbij in het gezicht. Toen trad Pilatus weer naar buiten, en zeide hun: S. Ziet, ik breng Hem naar buiten tot u, om u te laten weten, dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind. [Jezus trad naar buiten, doornenkroon en purperen mantel dragend.] C. Dan sprak hij: S. Ziet de mens! C. Zodra echter de hogepriesters en hun dienaren Jezus zagen, begonnen zij luid te schreeuwen: S. Aan het kruis met Hem, aan het kruis met Hem! C. Pilatus zeide hun: S. Neemt Hem dan zelf en kruisigt gij Hem! Want ik vind geen schuld in Hem. C. De Joden gaven hem ten antwoord: S. Wij hebben een wet en volgens die wet moet Hij sterven, omdat Hij Zich voor de Zoon van God heeft uitgegeven. C. Toen Pilatus dat hoorde, begon hij nog meer te vrezen. Weer ging hij het gerechtshof binnen, en sprak tot Jezus: S. Vanwaar zijt Gij? C. Maar Jezus gaf hem geen antwoord. Pilatus zeide Hem dan: S. Gij spreekt niet tot mij? Weet Gij dan niet, dat ik het in mijn macht heb, U te kruisigen of U vrij te laten? C. Jezus antwoordde: + Gij zoudt niet de minste macht tegen Mij hebben, als zij u niet van boven was gegeven. Daarom heeft degene, die Mij aan u overleverde, groter schuld. C. Dientengevolge bleef Pilatus pogingen doen, om Hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: S. Als gij zo iemand vrij laat, zijt gij geen vriend van de keizer; want wie zich voor koning uitgeeft, verklaart zich tegen de keizer. C. Toen Pilatus dat hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen, en zette zich neder op de rechterstoel, op de plaats, die in het grieks Lithostrotos heette en in het hebreeuws Gabbatha. Het was de voorbereidingsdag van het Paasfeest, ongeveer het zesde uur. Dan sprak hij tot de Joden: S. Daar staat dan uw Koning! C. Maar zij schreeuwden: S. Weg met Hem! Weg met Hem! Aan het kruis met Hem! C. Pilatus zeide hun: S. Moet ik dan uw Koning kruisigen? C. De opperpriesters antwoordden: S. Wij hebben geen andere koning dan de keizer! C. Toen gaf hij Hem aan hen over, om Hem te kruisigen. En zij namen Jezus mee en voerden Hem weg. En zelf zijn kruis dragend ging Hij naar de plaats, die Calvarië heette, in het hebreeuws: Golgotha; en daar kruisigden zij Hem en samen met Hem twee anderen, ieder aan een kant en Jezus in het midden. En Pilatus liet ook een opschrift maken en boven het kruis aanbrengen. Er stond geschreven: Jezus van Nazareth, Koning van de joden. Dat opschrift werd door vele Joden gelezen, omdat de plaats waar Jezus gekruisigd werd, dicht bij de stad lag. En het was geschreven in het hebreeuws, in het grieks en in het latijn. De opperpriesters van de Joden zeiden dan tot Pilatus: S. Gij moet niet schrijven: De Koning van de Joden; maar: Hij heeft gezegd: Ik ben de Koning van de Joden. C. Pilatus antwoordde: S. Wat geschreven is, is geschreven. C. Toen dan de soldaten Jezus hadden gekruisigd, namen zij zijn klederen en verdeelden ze in vieren, voor iedere soldaat een deel, bovendien de lijfrok. Deze lijfrok nu was van boven tot onder zonder naad, uit één stuk geweven. Daarom zeiden zij tot elkaar: S. Laten wij die niet in stukken scheuren, maar er om loten, wie hem zal hebben. C. Zo moest het Schriftwoord in vervulling gaan: “Zij hebben mijn klederen onder elkaar verdeeld, en over mijn kleed hebben zij het lot geworpen.” Zo deden dan de soldaten. Bij het kruis nu van Jezus stonden zijn Moeder en de zuster van zijn Moeder, Maria van Cleophas en Maria Magdalena. Toen Jezus dan zijn Moeder en de leerling, die Hij liefhad, daar zag staan, sprak Hij tot zijn Moeder: + Vrouwe, ziedaar uw zoon. C. Daarop sprak Hij tot de leerling: + Ziedaar uw Moeder. C. En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich. Wetend dan, dat alles was volbracht, zeide Jezus ten slotte, opdat de Schrift geheel vervuld zou worden: + Ik heb dorst. C. Nu stond daar een kruik met azijn. Men stak dan een spons vol azijn boven op een hyssopstengel en bracht die aan zijn mond. En toen Jezus van de azijn genomen had, sprak Hij: + Het is volbracht. C. Dan boog Hij zijn hoofd, en gaf de geest. !Hier knielt men en bidt enige ogenblikken in stilte. Daar het nu voorbereidingsdag was, en men de lijken niet op de sabbath aan het kruis wilde laten - het was nog wel een grote sabbath - vroegen de Joden aan Pilatus, dat men hun de benen zou breken, en hen dan zou afnemen. Toen kwamen de soldaten en braken wel de benen van de eerste en ook van de tweede, die met Hem gekruisigd was. Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen, dat Hij reeds gestorven was, braken zij Hem de benen niet. Maar een van de soldaten stak met een lans zijn zijde open, en onmiddellijk kwam er bloed en water uit. En die het zelf gezien heeft, legt er getuigenis van af, opdat ook gij moogt geloven; want zijn getuigenis is waar, en hij weet zeker, dat hij waarheid spreekt. Dit gebeurde immers opdat de Schrift vervuld zou worden: “Geen been zult gij er van breken.” En een ander Schriftwoord zegt nog: “Zij zullen opzien naar Hem die zij doorstoken hebben.” Daarna deed Joseph van Arimathea - daar hij een leerling van Jezus was, ofschoon slechts in het geheim, uit vrees voor de Joden - aan Pilatus het verzoek, het lichaam van Jezus te mogen afnemen. En Pilatus stond het toe. Hij kwam dan, om het lichaam van Jezus af te nemen. Toen kwam ook Nicodemus, die de eerste keer in de nacht bij Jezus was gekomen, en hij bracht een mengsel mee van myrrhe en aloë, ongeveer honderd pond. Zij namen het lichaam van Jezus, en wikkelden het in linnen doeken samen met de reukwerken, zoals de Joden gewoon zijn bij het begraven. Nu lag daar ter plaatse, waar Hij gekruisigd werd, een tuin, en in die tuin was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was neergelegd. En omdat het bij de Joden voorbereidingsdag was, en het graf dichtbij, legden zij Jezus daar neder. _ _ !! DE SECUNDA PARTE ACTIONIS LITURGICAE SEU DE ORATIONIBUS SOLEMNIBUS, QUAE ETIAM “ORATIO FIDELIUM” DICUNTUR !12. Cantu vel lectione historiæ Passionis Domini absoluto, celebrans assumit pluviale nigri coloris; diaconus et subdiaconus induunt dalmaticam vel tunicellam eiusdem coloris. Interim vero duo acolythi, vel ministrantes, unam tantum tobaleam super altare extendunt, locantes librum in medio. Tune celebrans, comitantibus ministris, vel ministrantibus, accedit ad altare, quod, ascendens, osculatur in medio, et stans ibidem, ante se habens librum, incipit orationes solemnes, ministris sacris hinc inde adstantibus. !13. Dicuntur autem hoc ordine: Præcedit celebrantis præfatio, qua intentio specialis indicatur, et cantatur tono peculiari infra notato, manibus iunctis; deinde celebrans dicit Oremus, diaconus Flectamus genua, et omnes, flexis genibus, per aliquod temporis spatium in silentio orant; dicto a diacono Levate, omnes surgunt, et celebrans, extensis manibus ac in tono feriali, dicit orationem. !13 a. Celebrans dicit Oremus, Flectamus genua, et, brevi interposita precatione, flexis genibus et in silentio, dicit Levate, deinde surgit, et, extensis manibus ac in tono feriali, dicit orationem. V. Laat ons bidden, welbeminden, voor de heilige Kerk van God. Dat onze God en Heer zich gewaardige haar in vrede en eenheid te bewaren en te beschermen over de gehele wereld, door aan haar te onderwerpen de vorsten en de machten, en dat Hij ons in een rustig en vredig leven God, de almachtige Vader, laat verheerlijken. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, Gij hebt uw heerlijkheid in Christus aan alle volkeren geopenbaard. Bewaar het werk van uw barmhartigheid en laat uw Kerk, over de gehele wereld verspreid, in standvastig geloof volharden in het belijden van uw Naam. Door dezelfde Jezus Christus, onze Heer, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons ook bidden voor onze heilige Vader, Paus N., dat onze God en Heer, die hem uitgekozen heeft onder de bisschoppen, hem gezond en ongedeerd voor zijn heilige Kerk beware om het heilig volk Gods te leiden. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, uw raadsbesluit is de grondslag van alles. Sla genadig acht op onze gebeden en behoed in uw liefde onze bisschop, die Gij voor ons hebt gekozen, opdat het christenvolk, dat in opdracht van U bestuurd wordt, onder zulk een bisschop in verdiensten van geloof mag toenemen. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons ook bidden voor alle Bisschoppen, Priesters, Diakens, Subdiakens, Acolythen, Duivelbezweerders, Lezers, Deurbewaarders, Belijders, Maagden, Weduwen en voor geheel het heilige volk Gods. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, door uw Geest wordt het gehele lichaam der Kerk geheiligd en bestuurd. Verhoor ons, nu wij smeken voor alle rangen, opdat met de hulp van uw genade allen in hun rang U trouw dienen. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van dezelfde Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons eveneens bidden voor alle bestuurders der staten, ambtsdragers en hooggeplaatsten. Moge de Heer God hun geest en hart leiden volgens zijn wil, opdat wij een voortdurende vrede genieten. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, uit uw hand komen alle macht en de rechten van alle volkeren; zie welwillend neer op hen, die over ons regeren. En mogen overal ter wereld de Kerk een voorturende vrede en de landen een onbedreigde veiligheid genieten. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons ook bidden voor onze doopleerlingen. Dat onze God en Heer de oren van hun hart en de deur van zijn barmhartigheid opene, opdat zij door het bad der wedergeboorte vergiffenis van al hun zonden verkrijgen, en ook ledematen van Christus Jezus, onze Heer, mogen zijn. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, Gij laat uw Kerk voortdurend vruchtbaar zijn in de geboorte van nieuwe kinderen. Geef onze doopleerlingen dieper geloof en begrip, opdat zij, herboren in het bad van hun Doopsel, onder uw aangenomen kinderen mogen opgenomen worden. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons, welbeminden, onze God en almachtige Vader bidden, dat Hij de wereld reinige van alle dwalingen, de ziekten doe ophouden, de hongersnood verdrijve, de gevangenissen opene, de boeien slake, de reizigers behouden thuiskomst, de zieken gezondheid en de schippers een veilige haven geve. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, troost van de bedroefden, kracht van de zwoegers: laat de beden tot U doordringen van hen, die, uit welke nood ook, tot U roepen. Dat allen zich er over mogen verheugen, dat Gij in uw barmhartigheid hen in hun nood hebt bijgestaan. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons bidden voor de ketters en scheurmakers. Dat onze God en Heer hen aan alle dwalingen ontrukke en zich gewaardige hen terug te roepen tot onze heilige Moeder, de katholieke en apostolische Kerk. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, Gij maakt allen zalig en wilt niet, dat iemand verloren gaat. Sla acht op de zielen, die door de listen van de duivel zijn bedrogen, opdat de harten der dwalenden alle ketterse boosheid afleggen, tot inkeer komen en tot de eenheid van uw waarheid terugkeren. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons ook bidden voor de ongelovige Joden. Dat onze God en Heer de blinddoek van hun geest afneme, opdat ook zij Jezus Christus, onze Heer, erkennen. (sed rubríca 1960) V. Laat ons ook bidden voor de Joden. Dat onze God en Heer de sluier wegneme van hun harten, opdat ook zij Jezus Christus, onze Heer, erkennen. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Omnípotens sempitérne Deus, qui Iudǽos étiam a tua misericórdia non repéllis: exáudi preces nostras, quas pro illíus pópuli obcæcatióne deférimus; ut, ágnita veritátis tuæ luce, quæ Christus est, a suis ténebris eruántur. (sed rubríca 1960) V. Omnípotens sempitérne Deus, qui vis ut omnes hómines salvi fiant et ad agnitiónem veritátis véniant, concéde propítius, ut plenitúdine géntium in Ecclésiam Tuam intránte omnis Israël salvus fiat. Door dezelfde Jezus Christus, onze Heer, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ V. Laat ons ook bidden voor de heidenen. Dat de almachtige God de boosheid uit hun harten wegneme. Dat zij hun afgoden verlaten en zich bekeren tot de levende en ware God en zijn enige Zoon, Jezus Christus, onze God en Heer. S. Laat ons bidden. V. Maken wij een kniebuiging. R. Staat op. V. Almachtige, eeuwige God, Gij zoekt niet de dood van de zondaars, maar altijd hun leven. Aanvaard goedgunstig ons gebed en verlos hen uit de afgodendienst, en neem hen op in uw heilige Kerk tot lof en eer van zijn Naam. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon: die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. R. Amen. _ _ !!DE TERTIA PARTE ACTIONIS LITURGICE SEU DE SOLEMNI SANCTAE CRUCIS ADORATIONE !14. Orationibus solemnibus completis, celebrans et ministri redeunt ad sedilia, ubi celebrans deponit pluviale, ministri dalmaticam vel tunicellam; et datur initium solemni adorationi sanctæ Crucis. Adhibeatur Crux satis magna, cum Crucifixo, velo violaceo obtecto, quod facile removere possit. !15. Primum portatur sancta Crux e sacristia in medium presbyterii, omnibus stantibus. Portatur autem hoc modo: Celebrans et subdiaconus manent ad sedilia stantes: diaconus cum acolythis, seu ministrantibus, adit sacristiam, ex qua processionaliter affert Crucem ad ecclesiam: præcedunt acolythi, seu ministrantes, sequitur diaconus cum Cruce, medius inter alios duos acolythos, seu ministrantes, candelabra accensa gestantes. Cum presbyterium ingressi fuerint, celebrans et subdiaconus ipsis obviam veniunt, et in medio, ante altare, celebrans Crucem e manibus diaconi accipit. !15a. Celebrans cum ministrantibus sacristiam adit, indeque, ut supra, portat Crucem ante altare. !16. Tum proceditur ad detectionem sanctæ Crucis, hoc modo: Celebrans, accedens ad latus Epistolæ, ibique, stans in plano, versa facie ad populum, Crucem a summitate parum detegit. Deinde solus incipit antiphonam Ecce lignum Crucis, ac deinceps iuvatur in cantu a ministris sacris, usque ad Venite, adoremus, quod cantatur a schola, comitantibus omnibus adstantibus. Cantu finito, omnes in genua se prosternunt, celebrante excepto, et parvo momento in silentio adorant. Deinde celebrans ascendit altare in latere Epistolæ, et detegit bracchium dextrum Crucifixi; tunc elevans Crucem paulisper, adiuvantibus, si opus sit, ministris sacris, altius quam primo cantat iterum Ecce lignum Crucis, aliis prosequentibus, et, post cantum, procumbentibus, ut supra. Denique celebrans procedit ad medium altaris, et detegit Crucem totaliter, ac elevans eam, tertio altius incipit Ecce lignum Crucis, aliis, ut supra, prosequentibus, et post cantum adorantibus. Duo autem acolythi, seu ministrantes, cum candelabris accensis comitantur Crucem, a dextris et a sinistris celebrantis. !16 a. Celebrans, in detegenda sancta Cruce, adiuvatur a ministrantibus; antiphonam vero Ecce lignum Crucis, usque ad Venite, adoremus, cantat solus. V. Zie het kruishout, waaraan het heil van de wereld heeft gehangen. R. Komt, laten wij aanbidden. V. Zie het kruishout, waaraan het heil van de wereld heeft gehangen. R. Komt, laten wij aanbidden. V. Zie het kruishout, waaraan het heil van de wereld heeft gehangen. R. Komt, laten wij aanbidden. !17. Post detectionem Crucis sequitur eiusdem solemnis adoratio, hoc modo: Crux, postquam detecta fuerit, traditur a celebrante duobus acolythis, vel ministrantibus, qui stantes in suppedaneo, ante medium altaris, et facie ad populum versa, eam hinc inde ita per bracchia sustentant, ut pes Crucis super suppedaneum consistat. Alii vero duo acolythi, vel ministrantes, qui candelabra accensa gestabant, eisdem candelabris a dextris et a sinistris Crucis super suppedaneum collocatis, genuflexi manent in later ibus suppedanei, in superiore gradu, facie versus Crucem. Tune incipit adoratio sanctæ Crucis, ordine sequenti: primus accedit solus celebrans; deinde ministri, postea clerus, demum ministrantes. Hi omnes, si commode fieri possit, prius calceamenta deponunt, et, unus post alium, accedentes ad Crucem, simplici genuflexione ter repetita, pedes Crucifixi osculantur. !18. Sancta Crux, adoratione ex parte celebrantis, ministrorum, cleri ac ministrantium peracta, a duobus acolythis, seu ministrantibus, comitantibus aliis duobus acolythis, seu ministrantibus, cum candelabris accensis, defertur ad cancellos, et ibidem sustentatur eodem modo, ut supra, ita ut fideles, ante Crucem quasi processionaliter transeuntes, primum viri, deinde mulieres, pedes Crucifixi devote deosculari possint, præmissa simplici genuflexione. Si parochus aut rector ecclesiæ prævideat, adorationem sanctae Crucis, prout supra præscribitur, ob ingentem populi concursum, vix aut non sine boni ordinis et devotionis detrimento peragi posse, tune cæremonia hoc modo peragitur: celebrans, postquam clerus, si adsit, et ministrantes adorationem expleverint, sanctam Crucem e manibus ministrantium sumat et, in summitate graduum altaris consistens, paucis verbis populum ad sanctae Crucis adorationem invitet eamque altius elevatam teneat, per breve tempus a fidelibus in silentio adorandam. !19. Dum autem sanctse Crucis adoratio peragitur, cantantur a schola, in duos choros divisa, sic dicta Improperia, et alia quæ sequuntur; celebrans, ministri sacri, et ministrantes, ceterique omnes, qui adorationem sanctæ Crucis peregerunt, sedentes auscultant. Cantus vero eousque producitur, prout adorantium numerus requirit. Concluditur tamen semper cum doxologia: Sempiteina sit beatæ Trinitati gloria, ut infra. !IMPROPERIA !Partes quæ ad singulos choros spectant, indicantur numeris 1 (chorus primus), et 2 (chorus secundus); quæ autem ab utroque choro simul cantanda sunt, indicantur hoc modo: 1 et 2. !1 et 2 V. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. V. Omdat Ik u voerde uit het land van Egypte hebt gij een kruis bereid voor uw Verlosser. !1 R. Heilige God. !2 R. Heilige God. !1 R. Heilige Sterke. !2 R. Heilige Sterke. !1 R. Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons. !2 R. Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons. ! 1 et 2 V. Omdat Ik u door de woestijn voerde veertig jaar, u met manna voedde en u bracht in een zeer goed land hebt gij een kruis bereid voor uw Verlosser. !1 R. Heilige God. !2 R. Heilige God. !1 R. Heilige Sterke. !2 R. Heilige Sterke. !1 R. Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons. !2 R. Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons. ! 1 et 2 V. Wat had Ik dan nog meer voor u moeten doen, dat Ik verzuimd heb? Ik heb u geplant als mijn allerschoonste wijnstok, maar gij zijt Mij bitter geworden bovenmate, want met azijn hebt gij mijn dorst gelaafd en met een lans hebt gij de zijde van uw Verlosser doorboord. R. Heilige God. R. Heilige God. R. Heilige Sterke. R. Heilige Sterke. R. Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons. R. Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons. _ _ !1 V. Om u heb Ik Egypte getuchtigd in zijn eerstgeborenen en gij hebt Mij laten geselen en hebt Mij overgeleverd. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik heb u uit Egypte gevoerd en in de Rode Zee liet Ik Farao verdrinken, maar gij hebt Mij overgeleverd aan de opperpriesters. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik heb u de zee toegankelijk gemaakt en gij hebt met een lans mijn zijde geopend. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik ben u voorgegaan in een wolkkolom en gij hebt Mij gebracht naar het gerechtshof van Pilatus. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik heb u in de woestijn met manna gevoed en gij hebt Mij getuchtigd met kaakslagen en geselroeden. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik heb u gelaafd met een heilsdronk uit de rots en gij hebt Mij gelaafd met gal en azijn. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik heb om u de koningen van Chanaän verslagen en gij hebt Mij met een rietstok op mijn hoofd geslagen. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik gaf u een koningsscepter en gij hebt op mijn hoofd een doornenkroon geplaatst. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 V. Ik heb u verheven met grote kracht en gij hebt Mij opgeheven aan het kruishout. !2 R. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, of waarin heb Ik u bedroefd? Antwoord Mij. !1 et 2 Antiphóna Ant. Wij vereren uw Kruis, o Heer, en loven en prijzen uw heilige Verrijzenis, want waarlijk door het hout kwam vreugde in de gehele wereld. !1 God zij ons genadig en zegene ons. !2 Hij doe zijn aanschijn over ons stralen en zij ons genadig. !1 et 2 Antiphóna Ant. Wij vereren uw Kruis, o Heer, en loven en prijzen uw heilige Verrijzenis, want waarlijk door het hout kwam vreugde in de gehele wereld. _ _ !CRUX FIDELIS !1 et 2 Antiphona: Ant. Trouwe kruisboom, onder alle enig in uw adeldom. Neen, geen woud teelt uws gelijke, 't zij in lover, bloem of vrucht. Zoete takken, zoete spijkers, wat een zoete last draagt Gij. ! 1 Hymnus V. Zing, mijn tong, de lauwerkransen van de glorievolle strijd, van de kruistrofee verkondig de triomf vol heerlijkheid, hoe de Redder van de wereld zegeviert in offerdood. _ ` !2 Ant. Trouwe kruisboom, onder alle enig in uw adeldom. Neen, geen woud teelt uws gelijke, 't zij in lover, bloem of vrucht. !1 V. 't Eerstgeschapen paar, bedrogen, wierf des Scheppers medelij, toen een appelbeet, vergiftig, het gestort had in de dood. Ja, Hijzelf wees toen het hout aan, dat de vloek van 't hout ontbindt. _ ` !2 Ant. Zoete takken, zoete spijkers, wat een zoete last draagt Gij. !1 V. Zulk een wijze van verlossing werd geëist door 't ordeplan, om de list des albedriegers te verschalken door de list. Zo, dat medicijn zou schenken, wat door 's vijands slagen wondt. _ ` !2 Ant. Trouwe kruisboom, onder alle enig in uw adeldom. Neen, geen woud teelt uws gelijke, 't zij in lover, bloem of vrucht. !1 V. Toen dan eind'lijk was gekomen volheid van de heilige tijd, werd uit 's Vaders troon gezonden hier de Zoon, die 't aardrijk sticht. Uit de schoot der Maagd verscheen Hij met het menselijk vlees omkleed. _ ` !2 Ant. Zoete takken, zoete spijkers, wat een zoete last draagt Gij. !1 V. 't Kindje weent, zo eng besloten in de kribbe neergelegd, doekjes rond de kleine leden die de Moedermaagd omwindt. Van een God, zijn hand en voeten vastgelegd in enge band. _ ` !2 Ant. Trouwe kruisboom, onder alle enig in uw adeldom. Neen, geen woud teelt uws gelijke, 't zij in lover, bloem of vrucht. !1 V. 't Lustrum zesmaal reeds doorlopen, 's levens tijd ten einde voltooid, gans vrijwillig schonk de Redder zich aan 't lijden, om te zijn 't Lam, geslacht en opgeheven, aan de stam van 't kruis gehecht. _ ` !2 Ant. Zoete takken, zoete spijkers, wat een zoete last draagt Gij. !1 V. Gal tot laafnis, zie Hem kwijnend! Doornen, nagels en de lans hebben 't zachte vlees doorstoken. Water vloeit eruit en bloed. Land, zee en sterren, wereld, welk een vloed toch wast ze rein! _ ` !2 Ant. Trouwe kruisboom, onder alle enig in uw adeldom. Neen, geen woud teelt uws gelijke, 't zij in lover, bloem of vrucht. !1 V. Buig uw twijgen, boom, verheven, span uw vezels minder strak, dat de hardheid ledig worde, die gij van natuur bezit, en gij hoge Konings leden minder uitrekt op uw stam. _ ` !2 Ant. Zoete takken, zoete spijkers, wat een zoete last draagt Gij. !1 V. Gij alleen mocht waardig dragen heel der wereld offerand', en een haven ons ontsluiten. Ark, toen de aarde schipbreuk leed, ark, gewijd door het Bloed, zo heilig, uit het Lichaam van het Lam. _ ` !2 Ant. Trouwe kruisboom, onder alle enig in uw adeldom. Neen, geen woud teelt uws gelijke, 't zij in lover, bloem of vrucht. !Conclusio numquam omittenda: !1 V. In haar zaligheid voor eeuwig glorie aan de Triniteit, zo de Vader, zo de Zoon ook, en de Geest eenzelfde lot. Dat de Naam des Een-Drievoud'gen door 't heelal geprezen zij. Amen. !2 Ant. Zoete takken, zoete spijkers, wat een zoete last draagt Gij. _ _ !20. Adoratione Crucis expleta, ipsa Crux ab acolythis, vel ministrantibus, qui eam sustentaverant, comitantibus aliis duobus acolythis, vel ministrantibus, cum candelabris accensis, reportatur ad altare, ibique collocatur in medio, et quidem, si altaris dispositio id permittat, adeo in altum ut commode a fidelibus conspici possit, quin celebranti in cæremoniis sequentibus, super altare peragendis, incommodum præbeat. Candelabra vero accensa deponuntur super altare. !21. Postea celebrans et diaconus, dimissa stola nigri coloris, assumunt paramenta violacea, scilicet celebrans stolam et planetam, diaconus stolam et dalmaticam, subdiaconus vero tunicellam. !22. Deinde diaconus, delata bursa super altare, extendit corporale, more solito; acolythus autem, vel ministrans, deponit super altare vas aquæ cum purificatorio, ad abluendos et abstergendos digitos post Communionem, et librum disponit in latere Evangelii. !22 a. Antequam processio inchoetur, sacerdos defert et explicat corporale super altare, more solito. !23. Rebus ita dispositis, reportatur Sacramentum e loco repositionis ad altare maius pro Communione peragenda. Portatur autem hoc modo: Celebrans et subdiaconus, clerus et populus manent in suis locis, sub silentio. Diaconus cum duobus acolythis, et alio clerico ad umbellam portandam, accedunt ad altare repositionis, in quo præsto sint duo candelabra cum cereis accensis, postmodum ab acolythis sumenda. Ad altare repositionis genua flectunt; tune diaconus extrahit sacram pyxidem e tabernaculo seu capsa, et, assumpto velo humerali albi coloris, pyxidem extremitatibus eiusdem veli cooperit et ad altare maius defert. !23 a. Omnia fiunt per ipsum celebrantem cum suis ministrantibus. !24. Procedunt ordine quo venerunt; super Sacramentum defertur umbella; acolythi hinc inde procedentes candelabra accensa gestant, omnes in genua procumbunt. Interim schola cantat sequentes antiphonas: V. Wij aanbidden U, Christus, en wij loven U, omdat Gij door uw Kruis de wereld verlost hebt V. Door het hout werden wij slaven, en door het heilig Kruis zijn wij bevrijd. De vrucht van een boom verleidde ons, maar de Zoon van God heeft ons gered. V. Verlosser der wereld, red ons. Gij, die ons door uw Kruis en uw Bloed gered hebt, help ons, zo smeken wij U, onze God. _ _ !!Communio !25. Cum ad altare maius pervenerint, illud ascendunt, diaconus sacram pyxidem super corporale, acolythi autem candelabra super altare deponunt. Genuflexione peracta, diaconus dimittit velum humerale et se retrahit ad latus Epistolæ; acolythi vero descendunt hinc inde, et genuflectunt in infimo gradu altaris. !26. Tunc celebrans et subdiaconus accedunt ad altare, utroque genu adorant, illud ascendunt, et facta, una cum diacono, genuflexione, celebrans clara voce recitat, non cantat, præfationem orationis dominicse Oremus. Præceptis salutaribus moniti. Totum vero Pater noster, cum sit precatio ad Communionem, omnes præsentes, clerici et fideles, una cum celebrante, solemniter, graviter et distincte recitant, lingua latina addito quoque ab omnibus Amen. Celebrans, iunctis manibus, dicit solus: V. Laat ons bidden. Laten wij bidden. Door heilzame voorschriften aangemaand, en in de goddelijke school gevormd, durven wij zeggen: ! Celebrans, item iunctis manibus, et omnes præsentes prosequuntur: V. Onze Vader, die in de hemel zijt, uw Naam worde geheiligd, uw rijk kome, uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven, en leid ons niet in bekoring. Maar verlos ons van het kwade. Amen. _ !27. Celebrans solus, clara et distincta voce atque manibus extensis, prosequitur: V. Wij vragen U, Heer, verlos ons van alle kwaad uit het verleden, het heden en de toekomst, en schenk ons op voorspraak van de roemrijke, altijd maaagdelijke Moeder van God, Maria, uw heilige apostelen Petrus en Paulus, en Andreas en alle heiligen, genadig uw vrede in onze dagen, opdat wij, met de steun van uw barmhartigheid, ons altijd vrij van zonden mogen houden, en tegen alle onrust beschermd zijn. !Et ab omnibus respondetur: R. Amen. _ ` !28. Et continuo celebrans recitat, submissa voce, sequentem orationem, de more inclinatus, manibusque iunctis super altare positis: V. Moge de nuttiging van uw Lichaam, Heer Jezus Christus, dat ik, onwaardige, durf te ontvangen, voor mij geen vonnis en oordeel betekenen, maar overeenkomstig uw goedheid mij bescherming bieden naar ziel en lichaam en mij een middel ter verbetering zijn. Die leeft en heerst met God de Vader, in eenheid met de Heilige Geest, God: door alle eeuwen der eeuwen. Amen. _ ` !29. Turn discooperit pyxidem, et, facta genuflexione, accipit sacram particulam, et, tenens illam supra pyxidem, inclinatus et pectus percutiens, ter dicit, more solito: S. Heer, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn ziel zal gezond worden. S. Heer, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn ziel zal gezond worden. S. Heer, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn ziel zal gezond worden. !30. Postea, signans se Sacramento, adiungit submissa voce: V. Het Lichaam van onze Heer Jezus Christus moge mijn ziel bewaren voor het eeuwig leven. Amen. !Et sumit Corpus reverenter, ac paululum in meditatione Sacramenti quiescit. !31. Et continuo diaconus facit confessionem. Tunc celebrans, facta genuflexione, conversus ad populum, manibus iunctis ante pectus, clara voce dicit: V. Moge de almachtige God zich over u ontfermen, uw zonden vergeven en u zo het eeuwige leven binnenleiden. !Omnes respondent: Amen. !Celebrans prosequitur: V. Moge + de almachtige en barmhartige God u genade, vrijspraak en vergiffenis schenken van al uw zonden. !Omnes respondent: Amen. !32. Deinde ad altare se convertit, genuflectit, apprehendit pyxidem, et more solito conversus ad populum, in medio altaris, dicit clara voce: Ziet het Lam Gods, ziet Hem, die de zonden van de wereld wegneemt. !Mox subdit: Heer, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn ziel zal gezond worden. !quod iterum ac tertio repetit. !Et procedit ad distributionem Communionis, ut supra feria V in Cena Domini, 159, n. 29, dictum est. Sacerdotes vero stolam violaceam deferunt. !33. Dum sacra Communio distribuitur, cani potest psalmus 21 Deus meus, Deus meus; vel unum aliudve responsorium ex Matutino huius feriæ VI. !34. Communione absoluta, celebrans digitos abluit in vase, ac purificatorio abstergit, nihil dicens; pyxidem vero in tabernaculo reponit. !35. His completis, celebrans stans in medio altaris, habens ante se librum, a dextris et a sinistris ministros sacros, dicit pro gratiarum actione, in tono feriali et manibus iunctis, tres sequentes orationes, omnibus stantibus et Amen respondentibus. _ _ V. Laat ons bidden. Heer, uw volk heeft nu het lijden en de dood van uw Zoon godvruchtig herdacht; wij smeken U dan, laat uw zegen overvloedig over ons neerdalen. Geef ons vergeving en troost, versterk in ons het heilig geloof en bevestig het eeuwig heil in ons. Door Christus onze Heer. R. Amen. _ ` V. Laat ons bidden. Almachtige en barmhartige God, Gij hebt ons genezen door het zaligende lijden en de dood van uw Christus. Bewaar in ons dit werk van uw barmhartigheid, en geef, dat wij door onze deelneming aan deze geheimen mogen leven in een voortdurende godsvrucht. Door Christus onze Heer. R. Amen. _ ` V. Laat ons bidden. Heer, gedenk al uw vroegere gunsten en heilig uw dienaren door uw voortdurende bescherming, want voor hen heeft Christus, uw Zoon, door zijn bloed de paasgeheimen ingesteld. Door Christus onze Heer. R. Amen. !36. Celebrans et ministri sacri de altari descendunt et, facta genuflexione, una cum acolythis, seu ministrantibus, in sacristiam revertuntur. !37. In choro dicitur Completorium, candelis exstinctis, et absque cantu. !38. Tempore opportuno, sanctissima Eucharistia reportatur, forma simplici, ad locum reservationis, et ibidem asservatur, lampade de more accensa. Et denudatur altare.