[Officium] Feria Sexta infra Hebdomadam III in Quadragesima [Rule] no Gloria Suffragium=Sanctorum;Vivis;; Super popul [Introitus] !Ps 85:17 v. Geef mij een teken van uw gunst, o Heer, opdat die mij haten vol schaamte zien, dat Gij, o Heer, mij hebt geholpen en getroost. !Ps 85:1 Neig uw oor, o Heer, verhoor mij, want ik ben arm en ellendig. &Gloria v. Geef mij een teken van uw gunst, o Heer, opdat die mij haten vol schaamte zien, dat Gij, o Heer, mij hebt geholpen en getroost. [Oratio] Wij vragen U, Heer, schenk ons vasten uw welwillende gunst, opdat wij onze geest vrij mogen houden van zonden, zoals wij aan ons lichaam de spijs onthouden. $Per Dominum [Lectio] Lezing uit het Boek der Getallen !Num 20:1, 3, 6-13 In die dagen schoolden de kinderen van Israël samen tegen Mozes en Aäron en kwamen in opstand en zeiden: Geeft ons water om te drinken. En Mozes en Aäron lieten de menigte staan en gingen de Verbondstent binnen; zij wierpen zich plat ter aarde neder en riepen tot de Heer: Heer God, hoor het geroep van dit volk en open voor hen uw schat, een bron van levend water, opdat zij zich kunnen verzadigen en hun gemor ophoude. En de heerlijkheid des Heren vertoonde zich boven hen. En de Heer sprak tot Mozes: Neem uw staf en roep het volk samen, gij en uw broeder Aäron, en spreek in hun tegenwoordigheid tot de rots; dan zal zij water geven. En als gij water uit de rots doet stromen, kan heel het volk drinken, en ook hun vee. Toen nam Mozes de staf, die voor de Heer lag, zoals Deze hem bevolen had, riep de menigte samen bij de rots en sprak tot hen: Luistert, gij, weerspannigen en ongelovigen; zouden wij voor u nog water uit de rots kunnen doen stromen? En Mozes hief zijn hand omhoog en sloeg met zijn staf tweemaal op de rots; en er stroomde water uit in overvloed, zodat het volk kon drinken, en ook het vee. Maar de Heer sprak tot Mozes en Aäron: Omdat gij Mij niet geloofd hebt, en Mij dus niet verheerlijkt hebt bij de kinderen van Israël, daarom zult gij dit volk niet binnenleiden in het land, dat Ik hun zal geven. Dit is het water van het oproer, waar de kinderen van Israël oproer maakten tegen de Heer en Hij Zich zelf bij hen verheerlijkte. [Graduale] !Ps 27:7, 1 Op God heeft mijn hart vertrouwd en ik werd geholpen. Mijn lichaam bloeide op en bereidvaardig zal ik Hem prijzen. V. Tot U riep ik, o Heer, mijn God, wees niet doof; trek U niet van mij terug. _ !Tractus !Ps 102:10 Heer, behandel ons niet naar onze zonden, die wij bedreven. Vergeld ons niet naar onze schuld. !Ps 78:8-9 Ach, Heer, denk toch niet meer aan onze vroegere zonden. Moge uw barmhartigheid ons spoedig tegemoet treden, want wij zijn ellendig bovenmate. (Hier maakt men een kniebuiging.) V. Help ons, o God, onze Redder. Verlos ons, Heer, om de eer van uw Naam. Om wille van uw Naam, vergeef ons onze zonden. [Evangelium] Vervolg ++ van het heilig Evangelie volgens Johannes !Joann 4:5-42 In die tijd kwam Jezus bij een stad van Samaria, Sichar genaamd; dicht bij het land, dat Jacob aan zijn zoon Jozef geschonken had. Daar bevond zich de put van Jacob. Vermoeid van de reis zette Jezus zich zo bij de put neer. Het was ongeveer het zesde uur. Een vrouw uit Samaria kwam daar water putten. Jezus zeide haar: Geef Mij te drinken. [Want zijn leerlingen waren naar de stad gegaan om eten te kopen.] De samaritaanse vrouw antwoordde Hem dan: Hoe kunt Gij als Jood aan mij, een samaritaanse vrouw, te drinken vragen? Want de Joden hebben geen omgang met de Samaritanen. Jezus gaf haar ten antwoord: Als gij de gave van God eens kendet, en wist wie het is, die tot u zegt: Geef Mij te drinken, dan zoudt gij het wellicht aan Hem gevraagd hebben, en Hij zou u levend water gegeven hebben. De vrouw zeide Hem: Heer, Gij hebt niets om mee te putten en de put is diep; waar haalt Gij dat levend water dan vandaan? Zijt Gij soms groter dan onze vader Jacob, die ons deze put gegeven heeft, en er zelf uit gedronken heeft met zijn zonen en zijn vee? Jezus gaf haar ten antwoord en sprak: Al wie van dit water drinkt, zal wederom dorst krijgen; maar wie van het water drinkt, dat Ik hem zal geven, hij zal in eeuwigheid geen dorst meer hebben; integendeel het water, dat Ik hem geven zal, wordt in hem een bron van water, dat opspringt tot eeuwig leven. De vrouw zeide tot Hem: Heer, geef mij van dat water, opdat ik geen dorst meer hebbe en niet meer hier behoef te komen putten. Jezus zeide haar: Ga uw man roepen, en kom dan hier terug. De vrouw antwoordde: Ik heb geen man. Jezus zeide haar: Dat zegt gij terecht: Ik heb geen man; want vijf mannen hebt gij gehad, en de man, die gij nu hebt, is niet uw man; dat zegt gij naar waarheid. De vrouw zeide Hem: Heer, ik zie, dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden en Gij zegt, dat Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden. Jezus antwoordde haar: Vrouw, geloof Mij, het uur breekt aan, dat gij noch op deze berg noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt, wat gij niet kent; wij aanbidden, wat wij kennen, want het heil komt van de Joden. Maar het uur komt, en het is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. Want de Vader zoekt ook zulke aanbidders. God is een Geest; en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden. De vrouw hernam: Ik weet, dat de Messias komt [dat is de Christus]. Als Hij dan komt, zal Hij ons alles meedelen. Jezus zeide haar: Dat ben Ik, die hier met u spreek. Op dat ogenblik kwamen zijn leerlingen terug; en zij stonden verwonderd, dat Hij in gesprek was met een vrouw. Niemand echter vroeg: Wat wilt Gij, of waarom spreekt Gij met haar? Toen liet de vrouw haar kruik staan en liep naar de stad; en zij zeide tot de mensen daar: Komt eens zien; daar is een man, die mij alles gezegd heeft, wat ik gedaan heb; zou het misschien de Christus zijn? Toen trokken zij de stad uit en gingen naar Hem toe. Intussen vroegen de leerlingen Hem: Rabbi, eet nu. Maar Hij antwoordde hun: Ik heb een spijs te eten, die gij niet kent. De leerlingen zeiden daarom onder elkander: zou soms iemand Hem iets te eten gebracht hebben? Jezus zeide hun: Mijn spijs is de wil te doen van Hem, die Mij gezonden heeft, om aldus zijn werk te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden, en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: heft uw ogen op en ziet, hoe de velden reeds wit staan voor de oogst! En de maaier krijgt zijn loon en zamelt vruchten ten eeuwigen leven, opdat de zaaier én de maaier beiden zich verheugen. Want hiervan geldt het spreekwoord: De een zaait en de ander maait. Ik heb u uitgezonden om te maaien, hetgeen gij niet bearbeid hebt; anderen hebben gearbeid en gij zijt in hun werk gekomen. Vele Samaritanen nu uit die stad geloofden in Hem, om het woord van de vrouw, die getuigde: Hij heeft mij alles gezegd, wat ik gedaan heb. En toen de Samaritanen bij Hem kwamen, vroegen zij Hem, dat Hij daar zou blijven. En Hij bleef er twee dagen. En nog veel meer geloofden er in Hem om zijn prediking. En zij zeiden tot de vrouw: Nu geloven wij niet meer om uw woord; want zelf hebben wij gehoord en weten wij, dat deze waarlijk de Verlosser der wereld is. [Offertorium] @Tempora/Pent01-0a [Secreta] Wij vragen U, Heer, geef goedgunstig acht op de gaven, die wij U wijden, opdat zij U welgevallig mogen zijn en ons voor altijd tot heil strekken. $Per Dominum [Communio] !Joann 4:13, 14 Wie het water drinkt, dat Ik hem geef, zegt de Heer, in hem zal een bron ontstaan, die tot eeuwig leven ontspringt. [Postcommunio] Heer, laat het ontvangen van dit sacrament ons van zonden zuiveren en tot het hemelrijk leiden. $Per Dominum [Super populum] !Oratio super populum v. Laat ons bidden. v. Buigt nederig uw hoofd voor God. v. Wij vragen U, almachtige God, laat ons, die op uw bescherming vertrouwen, al wat ons in de weg treedt, met uw hulp mogen overwinnen. $Per Dominum