[Officium] Sabbato infra Hebdomadam II in Quadragesima [Rule] no Gloria Suffragium=Sanctorum;Vivis;; Super popul [Introitus] !Ps 18:8 v. De Wet des Heren is onbevlekt, zij keert de zielen af van het kwaad. Het getuigenis des Heren is betrouwbaar, het schenkt wijsheid aan de eenvoudigen. !Ps 18:2 De hemelen verhalen de glorie van God en het uitspansel roemt het werk zijner handen. &Gloria v. De Wet des Heren is onbevlekt, zij keert de zielen af van het kwaad. Het getuigenis des Heren is betrouwbaar, het schenkt wijsheid aan de eenvoudigen. [Oratio] Wij vragen U, Heer, laat ons vasten een heilzame uitwerking hebben, opdat de op ons genomen tuchtiging van het vlees moge strekken tot welzijn van de ziel. $Per Dominum [Lectio] Lezing uit het Boek der Schepping !Gen 27:6-40 In die dagen sprak Rebecca tot haar zoon Jacob: Ik heb uw vader met uw broeder Esau horen spreken en zeggen: Breng mij iets van uw jacht en maak het voor mij klaar om te eten; dan zal ik u voor de Heer zegenen, voordat ik sterf. Daarom dan, mijn zoon, luister naar mijn raad; ga vlug naar de kudde en breng mij twee van de beste geitebokjes; dan maak ik er een gerecht van klaar, dat uw vader graag eet; als gij dat dan binnenbrengt en hij ervan eet, moge hij u zijn zegen schenken, voordat hij sterft. Maar hij gaf haar ten antwoord: Gij weet, dat mijn broeder Esau sterk behaard is, terwijl ik een gladde huid heb; als mijn vader mij soms betast en dat bemerkt, dan vrees ik, dat hij zal denken, dat ik de spot met hem wil drijven; dan zou ik vervloeking over mij brengen in plaats van zegen. Doch zijn moeder zeide hem: Die vervloeking kome dan over mij, mijn zoon; luister gij slechts naar mijn woord en ga spoedig halen, wat ik gezegd heb. Hij deed dat en gaf het aan zijn moeder. Deze maakte er een gerecht van klaar, zoals zij wist, dat zijn vader het gaarne had. Dan deed ze hem Esau's beste kleren aan, die zij thuis had, en zij deed de geitevelletjes om zijn handen en bedekte er zijn blote hals mee. Dan gaf zij hem het eten en het brood, dat zij gebakken had. Toen ging hij er mee naar binnen en zeide: Vader! En deze antwoordde: Ja. Wie zijt gij, mijn zoon? En Jacob zeide: Ik ben Esau, uw eerstgeborene; ik heb gedaan, wat gij mij hebt opgedragen; ga nu overeind zitten en eet van mijn jacht, opdat uw ziel mij zegene. En Isaäc hernam en zeide tot zijn zoon: Maar hoe hebt gij toch zo spoedig iets kunnen vinden, mijn zoon? En deze antwoordde: God wilde, dat ik spoedig vond, wat ik zocht. En Isaäc zeide: Kom eens dichterbij; ik wil u eens betasten, mijn zoon, en onderzoeken, of gij mijn zoon Esau zijt of niet. Hij ging naar zijn vader toe en Isaäc betastte hem en zeide: De stem is wel de stem van Jacob, maar de handen zijn de handen van Esau. En hij herkende hem niet, omdat zijn handen even behaard waren als bij de oudste. Dan sprak hij een zegewens over hem uit en vroeg: Gij zijt dus mijn zoon Esau? En deze antwoordde: Ja, dat ben ik. Toen hernam hij: Geef mij dan de spijzen van uw jacht, mijn zoon, opdat mijn ziel u zegene. En hij bood ze hem aan; en toen hij ervan gegeten had, reikte hij hem ook de wijn. Nadat hij die had gedronken, zeide hij tot hem: Kom eens dichter bij mij, mijn zoon, en geef mij een kus. En hij trad nader en kuste hem. En zodra hij de geur van zijn kleren waarnam, zegende hij hem en sprak: Zie de geur van mijn zoon is als de geur van een volle akker, waaraan de Heer zijn zegen schonk. De Heer geve u van de dauw des hemels en van het vette der aarde, overvloed van koren en wijn. Mogen volkeren u dienstbaar zijn en stammen zich voor u nederwerpen. Wees heer over uw broeders, en dat de zonen van uw moeder zich voor u neerbuigen. Wie u vervloekt, zij zelf vervloekt, en wie u zegent, worde met zegeningen overladen. Nauwelijks was Isaäc uitgesproken, en Jacob naar buiten gegaan, of Esau kwam terug; en nadat hij van de jacht een gerecht had klaar gemaakt, bracht hij het bij zijn vader binnen en sprak: Kom, vader, en eet van de jacht van uw zoon, opdat uw ziel mij zegene. Doch Isaäc zeide tot hem: Maar wie zijt gij dan? En hij antwoordde: Ik ben Esau, uw eerstgeboren zoon. Isaäc verschrok en ontstelde hevig, en met ongelofelijke verbazing zeide hij: Wie is het dan, die mij al van de buit van de jacht gebracht heeft, zodat ik van alles reeds heb gegeten, voordat gij kwaamt? Hem heb ik gezegend, en gezegend zal hij blijven. Toen Esau die woorden van zijn vader hoorde, barstte hij in jammerklachten los en geheel ontsteld zeide hij: Vader, zegen ook mij! Maar deze antwoordde: Uw broeder is listig gekomen en heeft uw zegen gekregen. Toen sprak hij: Met recht draagt hij de naam van Jacob; want dit is reeds de tweede keer, dat hij mij onderkruipt; eerst heeft hij mij het eerstgeboorterecht ontnomen, en nu deze tweede keer ontsteelt hij mij de zegen. Dan richtte hij zich opnieuw tot zijn vader: Hebt gij dan ook niet voor mij een zegen overgehouden? Isaäc antwoordde: Ik heb hem gemaakt tot heer over u; en al zijn broeders heb ik aan hem dienstbaar gemaakt; hem heb ik voorzien van koren en wijn; mijn zoon, wat kan ik dan hierna nog verder voor u doen? Maar Esau zeide hem: Hebt gij dan maar één zegen, vader? Ik bid u, zegen ook mij! En toen hij met luid gejammer begon te wenen werd Isaäc ontroerd en sprak tot hem: In het vette der aarde en in de hemeldauw van boven zal uw zegening bestaan. [Graduale] !Ps 91:2-3 Heerlijk is het de Heer te loven, uw Naam te bezingen, o Allerhoogste. V. Om vroeg in de morgen uw barmhartigheid te verkondigen, en uw trouw gedurende de nacht. [Evangelium] Vervolg ++ van het heilig Evangelie volgens Lucas !Luc 15:11-32 In die tijd hield Jezus de farizeën en de schriftgeleerden deze gelijkenis voor: Een zeker iemand had twee zonen; en de jongste van hen zeide tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het vermogen, dat mij toekomt. En hij verdeelde onder hen zijn bezit. En enige dagen later pakte de jongste zoon alles bijeen en vertrok naar een veraf gelegen land; en daar bracht hij zijn bezit erdoor in een losbandig leven. Maar toen hij alles had opgemaakt, ontstond er in die streek een geweldige hongersnood, zodat hij gebrek begon te lijden. Daarom trad hij in dienst bij een van de burgers in die streek. En deze zond hem naar zijn landgoed om er de varkens te hoeden. En hij wilde zich gaarne te goed doen aan het voeder, dat de varkens aten; maar niemand gaf het hem. Toen keerde hij in zich zelf en dacht: Hoeveel knechten in het huis van mijn vader hebben er overvloed van brood; en ik verga hier van de honger? Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan en hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waardig uw zoon te heten; behandel mij als een van uw knechten. En hij stond op en ging naar zijn vader. En toen hij nog heel ver weg was, zag zijn vader hem reeds aankomen, en door medelijden gedreven liep hij hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. En de zoon zeide hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waardig uw zoon te heten. Maar zijn vader zeide tot de bedienden: Haalt vlug het beste kleed voor de dag en trekt hem dat aan; geeft hem een ring aan de hand en schoenen aan de voeten; en haalt het gemeste kalf en slacht het; dan gaan wij eten en een feestmaal vieren; want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden; hij was verloren en is teruggevonden. En het feestmaal begon. Zijn oudste zoon nu was op het land; en toen hij terugkeerde en dicht bij huis kwam, hoorde hij de muziek en de reidans; en hij riep een van de bedienden en vroeg, wat er te doen was. En deze antwoordde hem: Uw broeder is teruggekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem behouden heeft teruggekregen. Toen werd hij verontwaardigd, en hij wilde niet binnenkomen. Daarom ging zijn vader naar buiten en begon bij hem aan te dringen. Maar hij antwoordde aan zijn vader: Zie, zoveel jaren reeds dien ik u en nooit heb ik uw bevelen overtreden; maar nog nooit hebt gij mij ook maar een bokje gegeven, om eens feest te vieren met mijn vrienden; maar nu deze zoon van u thuiskomt, die zijn bezit er doorgebracht heeft met eerloze vrouwen, nu hebt gij het gemeste kalf voor hem geslacht. Maar hij sprak tot hem: Mijn zoon, gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is het uwe; maar er moest feest gevierd en gejubeld worden; want deze uw broeder was dood en is weer levend geworden; hij was verloren en is teruggevonden. [Offertorium] @Tempora/Pent04-0 [Secreta] Heer, laat U door dit offer verzoenen en laat ons, die tot U bidden om ontslagen te worden van onze eigen zonden, niet door die van anderen bezwaard worden. $Per Dominum [Communio] !Luc 15:32 Gij moet blij zijn, mijn zoon, want uw broeder was dood, en is weer levend geworden; hij was weg, en is weer gevonden. [Postcommunio] Laat de goddelijke voltrekking van uw geheim, o Heer, het diepste van ons hart beroeren en ons machtig in zijn kracht doen delen. $Per Dominum [Super populum] !Oratio super populum v. Laat ons bidden. v. Buigt nederig uw hoofd voor God. v. Wij vragen U, Heer, blijf uw gezin beschermen met uw liefde, opdat het, alleen steunend op de verwachting van de hemelse genade, ook beschut mag worden door de hemelse bescherming. $Per Dominum