90:1 Gij, die onder de hoede des Allerhoogsten leeft, * en in de schaduw van de Almachtige woont, 90:2 Zegt tot de Heer: Mijn toevlucht en burcht zijt Gij, * mijn God, op wie ik vertrouw. 90:3 Want Hij zal u bevrijden uit de strik van de jagers, * van de verderfelijke pest. 90:4 Hij zal u met zijn vleugels beschermen, * en onder zijn wieken zult gij vluchten; 90:5 Zijn trouw is uw schild en beschutting. * Geen verschrikking bij nacht zult gij vrezen, 90:6 Geen pijl, die voortsnort bij dag, † geen pest die rondwaart in het duister, * geen verwoestend verderf op de middag. 90:7 Al vallen er duizend aan uw zijde, † en tienduizend aan uw rechterhand, * het zal tot u niet genaken. 90:8 Ja, met eigen ogen zult gij het zien * en de vergelding der bozen aanschouwen. 90:9 Want de Heer is uw toevlucht, * de Allerhoogste hebt gij gemaakt tot uw schutse. 90:10 Geen ramp zal u genaken, * geen plaag zal naderen tot uw tent. 90:11 Want Hij gaf over u een bevel aan zijn engelen * u te behoeden op al uw wegen. 90:12 Zij zullen u op de handen dragen, * opdat gij aan geen steen uw voet zult stoten. 90:13 Op slang en adder zult gij trappen, * leeuw en draak zult gij vertreden. 90:14 Omdat hij mij aanhangt zal Ik hem redden: * omdat hij mijn Naam kent, hem beschermen. 90:15 Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren, ‡ in de nood zal Ik met hem zijn, * Ik zal hem redden en hem eren. 90:16 Ik zal hem verzadigen met lengte van dagen, * en hem tonen mijn heil.