76:2 Luide roep ik tot de Heer; * luide tot God, opdat Hij mij hore! 76:3 Overdag zoek ik in mijn benauwdheid den Heer, 's nachts strekken mijn handen zich uit, * onvermoeid. 76:4 Mijn ziel weigert troost: * denk ik aan God, ik moet kreunen; peins ik na, mijn geest is verslagen. 76:5 Ik kan mijn ogen niet sluiten, * en van onrust niet spreken. 76:6 Ik denk aan de oude dagen terug, * en herinner me weer de vroegere jaren; 76:7 Ik lig er 's nachts over te peinzen, * te klagen, en in mijn gedachten te tobben. 76:8 Zou de Heer dan voor altijd verstoten, * en nooit genadig meer zijn; 76:9 Zou zijn liefde voorgoed zijn verdwenen, zijn belofte verbroken, * die Hij deed van geslacht tot geslacht; 76:10 Zou God zijn vergeten, Zich te ontfermen, * of in zijn toorn zijn hart hebben gesloten? 76:11 Maar ik sprak: Neen, dit werp ik ver van mij af, * dat de hand van den Allerhoogste veranderd zou zijn! 76:12 Ik dacht dus aan uw daden, o Heer, * dacht terug aan uw vroegere wonderen; 76:13 Peinsde over al uw werken, * overwoog, wat door U is verricht. 76:14 Ja, uw weg was heilig, o God; welke God was ontzaglijk als onze God! * Gij waart de God, die wonderen wrochtte, 76:15 En uw macht aan de heidenen toonde! * Gij hebt door uw arm uw volk verlost, de zonen van Jakob en Josef! 76:17 De wateren zagen U, o God, de wateren zagen U * en beefden, zelfs de zeeën begonnen te rillen; 76:18 De wolken goten stromen neer, * het zwerk daverde en dreunde, 76:18 Langs alle kant vlogen uw schichten rond. * Uw donder kraakte en rolde, 76:19 Uw bliksems verlichtten de wereld, * de aarde rilde en beefde! 76:20 Uw weg liep midden door de zee, uw pad door onstuimige wateren; * toch bleven uw sporen onzichtbaar! 76:21 Zo hebt Gij uw volk als schapen geleid, * door de hand van Moses en Aäron!