7:2 Heer, mijn God, naar U vlucht ik heen; * verlos en bevrijd mij van al mijn vervolgers, 7:3 Opdat er geen als een leeuw mij het leven ontrove, * mij verscheure, en niemand mij redt. 7:4 Heer, mijn God, als ik dat heb gedaan, * als er onrecht kleeft aan mijn handen, 7:5 Als ik mijn vriend soms kwaad heb berokkend, * terwijl ik toch spaarde die mij onrechtmatig bestreden; 7:6 Dan mag de vijand mij achtervolgen en grijpen, † op de grong mij vetreden, * en mijn eer vergooien in het stof. 7:7a Rijs op, o Heer, in uw toorn, * verhef U tegen de woede van mijn verdrukkers. 7:7b En treed voor mij op in het gericht, door U bepaald. * (8a) De vergaderde volken mogen U omringen, 7:8b Zetel boven hen uit in den hoge. * (9a) De Heer is de Rechter der volken: 7:9b Doe mij recht, o Heer, naar mijn gerechtigheid * en naar de onschuld van mijn hart. 7:10 De snoodheid der bozen nemen een einde, maar geef de rechtvaardige kracht, * Gij, rechtvaardige God, die harten en nieren doorgrondt. 7:11 God is mij tot schild; * Hij redt de oprechten van hart. 7:12 God is een rechtvaardige Rechter, * een God, die voortdurend bedreigt. 7:13 Bekeert men zich niet, dan scherpt Hij zijn zwaard, * dan spant en richt Hij zijn boog. 7:14 Moordende schichten bereidt Hij voor hen, * en gloeiend maakt Hij zijn pijlen. 7:15 Zie, door ongerechtigheid werd Hij bevrucht, * hij gaat zwanger van boosheid; en wat hij baart is bedrog. 7:16 Hij groef een kuil, en diepte hem uit, * maar viel zelf in de groeve, die hij had gedolven. 7:17 Op eigen hoofd zal zijn boosheid wederkeren, * en nederdalen op eigen schedel zijn wreedheid. 7:18 Maar ik zal de Heer om zijn gerechtigheid prijzen; * en de Naam van de allerhoogste Heer bezingen onder citerspel.