6:2 Heer, straf mij niet in uw toorn, * en in uw gramschap kastijd mij niet. 6:3 Wees mij genadig, o Heer, omdat ik zwak ben; * genees mij, Heer, want ontwricht is mijn gebeente. 6:4 En mijn ziel is diep geschokt; * maar Gij, Heer, hoelang nog? 6:5 Keer terug, o Heer, en bevrijd mij; * red mij om uw barmhartigheid. 6:6 Want in de dood denkt niemand aan U; * wie looft U in het dodenrijk? 6:7 Door mijn zuchten ben ik afgetobd, † ik besproei mijn sponde iedere nacht door mijn geween, * en drenk met mijn tranen mijn rustbed. 6:8 Mijn ogen staan dof van verdriet, * en flets om allen, die mij haten. 6:9 Gaat weg van mij, gij allen, die onrecht pleegt, * want de Heer heeft mijn schreien gehoord. 6:10 De Heer heeft naar mijn smeken geluisterd, * de Heer heeft mijn bede aanvaard. 6:11 Dat al mijn vijanden zich schamen en hevig ontstellen, * haastig vluchten, met schande overdekt!