15:1 Behoed mij, o God, want tot U neem ik mijn toevlucht; ‡ (2) ik zeg tot de Heer: Gij zijt mijn Heer, * buiten U geen geluk! 15:3 Aan de heiligen, die zijn land bewonen, * schenkt Hij de volheid zijner genade. 15:4a Zìj hopen zich ellende op, * die achter vreemde goden lopen. 15:4b Neen, ik pleng hun bloedige offers niet mee, * zelfs hun naam komt mij niet op de lippen! 15:5 Gij zijt mijn erfdeel, o Heer, en het deel van mijn beker, * Gij zijt het, die het lot voor mij wierpt: 15:6 Mijn meetsnoer lag in lieflijke dreven, * een prachtig stuk viel mij toe. 15:7 Ik zegen de Heer, want Hij is mijn raadsman: * zelfs 's nachts word ik door mijn nieren vermaand. 15:8 De Heer houd ik altijd voor ogen; * staat Hij mij ter zijde, dan wankel ik niet. 15:9 Zo verheugt zich mijn hart, en jubelt mijn geest; * ook mijn vlees is vol moed, 15:10 Want Gij geeft mij niet prijs aan het dodenrijk. * Gij laat uw vrome het graf niet aanschouwen, 15:11 Maar toont mij de weg naar het leven, † overvloedige vreugd voor uw aanschijn, * aan uw rechterhand eeuwig geluk.