138:1 Heer, Gij hebt mij doorvorst en kent mij; * (2) of ik mij nederzet of oprijs: Gij weet het. 138:3 Reeds van verre doorschouwt Gij mijn denken; * Gij kent mijn weg en mijn wandel. 138:4 Al mijn wegen zaagt Gij vooruit; * geen woord komt op mijn tong, of Gij weet het. 138:5 Zie, Heer, heel mijn toekomst kent Gij en mijn verleden; * Gij hebt mij gemaakt en houdt uw hand over mij uitgestrekt. 138:6 Ja, waarlijk, te wonderbaar is mij uw kennis; * te machtig; ze gaat mijn verstand te boven. 138:7 Waar kan ik mij onttrekken aan uw geest, * waar voor uw aanschijn henenvluchten? 138:8 Stijg ik ten hemel, Gij zijt er; * daal ik in het dodenrijk, Gij zijt er. 138:9 Sla ik in de ochtend mijn vleugels uit, * en strijk ik neer in de verre zeeën, 138:10 Ook daarheen geleidt mij uw hand, * en draagt mij uw rechter. 138:11 En al zou ik dan zeggen: De duisternis zal mij zeker bedekken, * dan zal de nacht zelf mij verlichten in mijn geneugten. 138:12 Want voor U is de duisternis niet duister; † voor U is de nacht helder als de dag: * is de donkerte als het licht. 138:13 Ja, ook Gij hebt mijn nieren gevormd, * mij opgenomen van uit de moederschoot. 138:14 Ik wil U prijzen, want ontzagwekkend groot zijt Gij; ‡ wonderbaar zijn uw werken, * en ik erken het gaarne. 138:15 Niet verborgen was voor U mijn gebeente, toen Gij het maakte in het verborgen; * noch mijn zelfstandigheid, toen zij werd gevormd in de schoot der aarde. 138:16 Nog was ik vormeloos, en uw ogen aanschouwden mij reeds; † in uw boek stonden ze alle opgeschreven, * de dagen voor mij bestemd, nog voor één van hen bestond. 138:17 Hoe hoog, o God, staan uw vrienden bij mij in ere; * hoe machtig is hun heerschappij! 138:18 Wilde ik ze tellen? Maar ze zijn talrijker dan zandkorrels! * Tot in de morgen zou ik tellend voor U staan. 138:19 Maar de bozen! Verdelg ze, o God! * Weg van mij, gij mannen die bloed vergiet! 138:20 Gij zegt het bij u zelven: * Zij bezitten uw steden niet voor immer. 138:21 Zou ik dan uw haters, o Heer, niet haten, * uw vijanden niet verafschuwen? 138:22 Ja, haten wil ik hen met felle haat; * doodsvijanden zijn zij voor mij. 138:23 Beproef mij, o God, en doorgrond mijn hart; * vraag over mij na en let op mijn wegen. 138:24 Zie, of ik de weg der ongerechtigheid volg, * en leid mij op de weg, die voert naar het eeuwig leven.