126:1 Als de Heer het huis niet bouwt, * dan werken zij, die er aan bouwen, te vergeefs. 126:1 Als de Heer de stad niet behoedt, * dan waakt hij, die haar bewaakt, te vergeefs. 126:2 Het heeft geen zin vóór het daglicht op te staan: * staat op, nadat gij zijt uitgerust, gij, die het brood eet der smart. 126:3 Want de slaap schenkt Hij aan die Hij liefheeft; * zie, het erfdeel des Heren zijn kinderen, een loon de vrucht van de schoot. 126:4 Wat pijlen zijn in de hand van een strijder, * dat zijn de zonen van de ballingen. 126:5 Gelukkig de man, die zijn verlangen naar hen vervuld ziet; * hij zal niet te schande worden, als hij voor het gerecht tot zijn vijanden spreekt.