113:1 Toen Israël uit Egypte trok, * het huis van Jacob uit een volk van barbaren. 113:2 Toen werd Judea Hem tot heiligdom, * en Israël tot rijksgebied. 113:3 De zee zag het en vluchtte heen; * de Jordaan deinsde terug in zijn loop. 113:4 Als rammen sprongen de bergen op, * en de heuvelen als lammeren. 113:5 Wat hebt gij, zee, dat gij heenvlucht, * en gij, Jordaan, dat gij terugdeinst in uw loop? 113:6 Gij bergen, dat gij opspringt als rammen, * en gij, heuvelen, als lammeren? 113:7 De aarde beefde voor het aanschijn des Heren, * voor het aanschijn van de God van Jacob. 113:8 Die de rots in meren herschiep, * en het gesteente in borrelende bronnen. 113:9 Niet aan ons, o Heer, niet aan ons, * maar geef glorie aan uw Naam. 113:10 Om uw barmhartigheid en uw trouw, * opdat niet soms de heidenen zeggen: Waar is hun God? 113:11 Onze God! Die is in de hemel! * En al wat Hij wil, doet Hij. 113:12 Maar de afgoden der heidenen zijn zilver en goud, * een maaksel van mensenhanden. 113:13 Een mond hebben ze, maar ze spreken niet; * ogen hebben ze, maar ze zien niet. 113:14 Oren hebben ze, maar ze horen niet; * een neus hebben ze, maar ze ruiken niet. 113:15 Handen hebben ze, maar ze tasten niet; voeten hebben ze, maar ze wandelen niet; * geen geluid komt uit hun keel. 113:16 Dat zij die ze maken, aan hen gelijk worden, * en allen, die er op vertrouwen! 113:17 Maar het huis van Israël vertrouwt op de Heer; * Hij toch is hun Helper en hun Beschermer. 113:18 Het huis van Aäron vertrouwt op de Heer; * Hij toch is hun Helper en hun Beschermer. 113:19 Die de Heer vrezen, vertrouwen op de Heer; * Hij toch is hun Helper en hun Beschermer. 113:20 Daarom is de Heer ons gedachtig, * en zegent Hij ons. 113:20 Hij zegent het huis van Israël * Hij zegent het huis van Aäron. 113:21 Hij zegent allen die de Heer vrezen, * kleinen en groten. 113:22 Dat de Heer u nog rijkere zegen schenke, * u en uw kinderen! 113:23 Weest gezegend door de Heer, * die hemel en aarde gemaakt heeft. 113:24 De hoge hemelen behoren de Heer, * maar de aarde gaf Hij aan de kinderen der mensen. 113:25 Niet de doden prijzen U, o Heer, * noch zij allen, die neerdalen in het graf. 113:26 Maar wij, die leven, prijzen de Heer, * van nu af tot in eeuwigheid.