112:1 Looft de Heer, gij, zijn dienaren, * looft de Naam des Heren. 112:2 (buig het hoofd) De Naam des Heren zij geprezen, * van nu af tot in eeuwigheid. 112:3 Van de opgang der zon tot haar ondergang * zij de Naam des Heren geprezen! 112:4 Hoog verheven is de Heer boven alle volkeren, * en boven de hemelen schittert zijn heerlijkheid. 112:5 Wie is gelijk aan de Heer, onze God, die in de hoge woont, * en nederziet op het geringe in de hemel en op aarde? 112:7 Die de behoeftige opricht uit het stof, * en de arme uit het slijk opheft. 112:8 Om hem een plaats te geven onder de vorsten, * onder de vorsten van zijn volk. 112:9 Die de onvruchtbare doet wonen in haar huis, * als blijde moeder van kinderen.