11:2 Help toch, Heer; want de trouw is verdwenen, * de waarheid is zoek onder de kinderen der mensen. 11:3 Men liegt elkander maar voor, * met valse harten, maar vleiende lippen. 11:4 De Heer snijde al die vleiende lippen af, * de verwaande tongen van allen 11:5 Die zeggen: "Met onze tong zijn we sterk! † We hebben onze lippen; * wie kan ons aan! 11:6a Om de nood der verdrukten en het kermen der armen * ga Ik opstaan, zegt de Heer, 11:6b Om redding te brengen * aan wie er naar smacht! 11:7 Het woord van de Heer is zuiver * als zilver, in een aarden smeltkroes gelouterd, gereinigd tot zevenmaal toe. 11:8 Gij zult het gestand doen, o Heer, * en ons altijd beschermen tegen dit ras: 11:9 Al zijn de bozen nog zo verwaand, * en de mensen nog zo gemeen!